dinsdag 7 februari 2012

Arme ondernemers of ondernemende armen?

Er leven 40.000 zelfstandigen in armoede, wist het journaal te vertellen. En dat terwijl we denken dat ondernemers uitgekookte grootverdieners zijn.

Ooit vond ik ergens in een Europese studie over ondernemerschap de term ‘survival entrepeneur’.  Dat is een heel werkbaar begrip, en ik gebruik het graag wanneer ik de problemen aankaart, bijvoorbeeld binnen Unizo.

Ondernemen om te overleven, zou een goede vertaling kunnen zijn. Dat is voor de meeste zelfstandigen in armoede wellicht het geval. Maar er zijn meer dimensies aan dit verhaal, zoals altijd als het over armoede gaat.

Heel wat zelfstandigen zijn niet zozeer ondernemer, maar wel ambachtslieden of mensen wiens beroep of sector zo georganiseerd is, dat je als deelnemers alleen kan werken onder het statuut van zelfstandige. Dat betekent in een aantal gevallen dat heel wat risico’s doorgeschoven worden naar de laagste echelons binnen een sector of beroepgroep. En hoe goed ze ook zijn in hun vak, het betekent nog niet dat ze het ondernemen onder de knie hebben en op een winstgevende manier hun activiteit georganiseerd krijgen. Wat hen niet echt een ondernemer maak, maar wel een arme zelfstandige die bovendien hard, zeer hard werkt.

Een tweede categorie zijn zelfstandigen die zich ondernemer voelen, die zich God noch gebod laten aanmeten, maar die weinig competenties hebben ontwikkeld, laat staan de complexiteit van het ondernemen snappen. Ze hebben vaak een chaotisch traject van 12 stielen en … Het zijn mensen die zelfstandige worden als cafébaas, friturist of chauffeur. Ze leven van ‘cash’ geld, soms recht uit de schuif van de kassa, en hebben overmatig nood aan tonen wat ze hebben, vaak bij gebrek aan eigenwaarde. Het zijn kansarmen, een heel diverse groep van mensen en niet alleen generatiekansarmen, die als wilde weldoeners of ostentatief consumerend in het leven staan. Hun ondernemerschap is er om hun levensstijl te financieren. De onderneming wordt vaak snel leeggehaald, en wat rest zijn schulden en ongebrip van alle kanten.

Een derde categorie zijn ook kansarm, maar dan specifiek op de ‘reguliere’ arbeidsmarkt. Ze hebben wel talenten, dikwijls een vorm van intellecturele en culturele ontwikkeling, maar kunnen om allerlei redenen niet terecht in organisaties en bedrijven, zelfs niet bij overheden. Zij gaan ten langen leste hun ideeën, kunst, kennis, diensten en creativiteit vermarkten. In een poging om hun meerwaarde te laten valideren door klanten, maar het liefst nog door de samenleving. Velen van hen produceren dan ook eerder intellectuele, artistieke, ecologische of sociale meerwaarde. Iets waar slechts weinigen (voldoende) willen voor betalen. En dan moet je nog vraag en aanbod weten bij elkaar te brengen.  Zij zijn eerder ondernemer dan zelfstandige, hebben minder een economische finaliteit en meer nog dan inkomen, zitten ze verlegen om werkkapitaal dat slechts rendeert op middenlange termijn. Nochthans zijn zij vaak ‘houders van potentiële innovatie’.

En wie is dan niet arm als ondernemer. Diegene die voldoende schaalgrootte kan halen, over werkkapitaal beschikt, van thuis uit een plek of geld erft. Diegene die hun vel (product of dienst) duur verkopen, niet verlegen zijn om risico’s door te schuiven en kosten af te wentelen, een onderneming kunnen neerzetten als een aparte entiteit die hen, zowel voor arbeid als voor kapitaal, ruim kan vergoeden.  Maar die dus niet noodzakelijk duurzaam bezig zijn, of de toekomstige werkgevers zullen zijn in sterk gewijzigde macro-omstandigheden.

Misschien moeten we nadenken hoe we met het potentieel van arme ondernemers, ondernemende kansarmen,  kunstenaars, filosofen en creatieve visionairen omgaan… Zit daar niet meer kansen dan problemen, éénmaal we durven benoemen hoe het nu echt zit?

zondag 5 februari 2012

Het Nacht Asiel in de vrieskou…

Ik woon in het nachtasiel voor vrouwen in Gent. Neen, ik ben niet dakloos of thuisloos. Er wonen geen asielzoekers in mijn huis. Mijn woning was een asiel voor arme vrouwen, gebouwd in 1892 en had die functie tot aan de 2de wereldoorlog. Toen kwamen de Duitsers en na de oorlog werd de Kerk (parochiale vzw) eigenaar en gebruiker van het asiel, zowel van het asiel voor vrouwen als het veel grotere gebouw voor mannen.

Ergens in de jaren ‘90 werd het gebouw opnieuw gebruikt als ‘asiel’, toen ik het huurde van de pastoor met de expliciete vraag om asielzoekers, al dan niet zonder papieren, op te vangen. Ik hield er een pleegzoon , Jonathan, aan over. Er kwam een eerste regularisatie na verloop van tijd. Maar na twee jaar was ik uitgeput en blut. Want er was geen structuur, geen financiering en een gebouw dat aan renovatie toe was. En toen ik er mee ophield, werd het gebouwencomplex verkocht.

Na aankoop van het vrouwenasiel, ben ik al meer dan 10 jaar  bezig om het gebouw te saneren en renoveren. En opnieuw heeft het gebouw een semipublieke functie. Het is een thuis voor een aantal jonge mensen, er is een transitietuin in wording en ook mijn kantoor is thuis, wat een ecologische keuze is.

Wanneer ik naar de beelden kijk en lees over asielzoekers in de kou, kijk ik altijd ook om mij heen. En bedenk verhalen bij de ziel van mijn huis. En vraag mij af wanneer we eindelijk zullen handelen voorbij het louter caritatieve…