maandag 19 december 2011

Een kerstverhaal over geld…

Er was eens...geld. En dat geld oorspronkelijk ‘talenten’ waren. Dus vertel ik eerst de parabel van de talenten. Talenten zijn Romeinse munten. Niet toevallig noemen we het menselijk vermogen , het menselijk kapitaal, nu ook ‘talenten’.

De parabel vertelt het verhaal van een meester en drie dienaren. Elk van hen ontvangt hetzelfde aantal talenten en kort nadien sterft de meester. De eerste stopt de talenten in een pot, begraaft de pot en gaat stiekem regelmatig kijken of de talenten nog in de pot zitten. De tweede toont de talenten aan iedereen en gebruikt ze helemaal op en eindigt met niets. De derde zet de talenten in om bij te leren, dingen te maken, dingen te bouwen en het resultaat te delen.

Of anders verteld, we hebben als mens drie reflexen in ons reactiepatroon gebaseerd op de biologische reflexen bij gevaar, door Darwin ‘flee, freece, fight’ genoemd. En in elk van ons is één reflex dominant aanwezig. De ‘vluchter’ is de utopist, de dromer of de hedonist, diegene die alles opgebruikt en verder zich geen zorgen maakt, niet nadenkt over morgen of over de anderen. Dit is het type van de ‘consumentist’. ‘De stilstaande, de statische, is diegene die wil behouden wat is en men wat heeft, en zal met argwaan elke verandering of vernieuwing bekijken. Het is het type dat zeer weinig zal investeren. Dit is het type van de passieve spaarder. De derde is de vechter, en die zal talenten inzetten om te veranderen, te verbeteren, te vernieuwen, ook wel soms te verliezen maar ook veel te winnen. Deze zal wel investeren , ondernemen of produceren.

Die zeer sterke reflex bepaalt ook hoe je met jouw geld omgaat. En naargelang jij één van de types bent, zal je andere keuzes maken en daarmee andere gevolgen ondervinden.

Er was eens… inkomen. Inkomen is het geld dat je ‘verdient’. Er zijn aan de basis maar twee manieren om geld te verdienen, namelijk via ‘arbeid’ en via ‘kapitaal’. Al het geld dat binnen komt, en dus jouw inkomen vormt, is de basis waarop je belast wordt en waarop jouw bijdrage aan de sociale zekerheid wordt berekend. Het netto inkomen is dus het beschikbaar inkomen en dat wordt verondersteld te worden verdeeld over ‘consumeren’ en ‘sparen’. Sparen is dus geen ‘investeren’ maar het bijhouden van geld dat beschikbaar blijft voor uitgaven . Ook voor banken is dat niet hetzelfde. Spaargeld is een ‘deposito’ en een spaarrekening is niet veel anders dan een zichtrekening. De bank moet immers ten allen tijde dat geld beschikbaar houden. De bank moet dus voldoende ‘liquide’ zijn om de onmiddellijke verplichtingen na te komen en kan dat geld niet echt voor iets anders gebruiken. Een bank is een bedrijf als een ander, dus moeten ook alle bedrijfskosten betaald worden. Dat moet betaald worden van de winst die banken maken, maar vooral moet er voldoende ‘kapitaal’ zijn, niet dat van de mensen maar dat van organisatie zelf, om dat allemaal te betalen. Samen met de eigen bezittingen en vermindert met de leningen (zoals om gebouwen te bouwen) is dat de ‘solvabiliteit’ van de bank. Om winst te maken moeten de mensen die in de bank werken heel goed werken, efficiënt werken en minder kosten dan de vergoeding die de klanten betalen voor de dienstverlening. Maar dat laatste lukt niet helemaal. Meer nog: de rendabiliteit, de winstgevendheid, van een bank komt niet tot stand door de diensten waarvoor we betalen, maar door de vergoedingen die betaald worden voor het maken van winsten met het geld van investeerders. Dus dat is dan geen ‘inkomen’ voor de bank uit arbeid (diensten aan klanten) maar inkomen uit kapitaal (winst op beleggen, etc.) Natuurlijk wordt dat ook door mensen gedaan, maar hun loon bestaat veel meer uit een procent uit winst dan uit de vergoeding voor de gewerkte uren.

Een bank heeft dus ‘eigen geld’, krijgt deposito’s dat het moet bewaren en ter beschikking houden en krijgt geld waarmee het mag ‘spelen’ op beurs, beleggen in fondsen en andere financiële producten.

Met het eigen geld moeten ze de eigen organisatie financieren. De deposito’s kunnen ze wel gebruiken als ‘borg’ voor het verstrekken van leningen. Vroeger mochten er niet meer leningen door de bank worden uitgeschreven als 9 keer het bedrag dat in de bank aanwezig was als deposito’s , als borg dus. We mogen er immers van uitgaan dat niet iedereen de rekeningen op hetzelfde moment willen leegmaken. Indien dat wel gebeurt, heet dat ‘a run on the bank’. En dat gebeurt alleen als de burgers/ consumenten niet meer geloven dat het geld nog in de bank aanwezig is.

Met het geld van ‘investeerders’ of ‘beleggers’ , het geld van ‘derde partijen’ dus, wordt gewerkt om winst te maken. Hoe meer winst er wordt gemaakt, hoe meer de bank vergoed wordt en hoe meer de medewerkers verdienen. Vroeger waren er twee soorten banken, een ‘gewone’ bank (primaire bankfunctie) en een investeringsbank. Maar naarmate iedereen meer verdiende, meer spaargeld had en ook wel ‘met geld iets wou verdienen’ , werd deelnemen aan de beurs, het beleggen, het kopen van risicovolle financiële producten, ook een ‘sport’ voor de ‘gewone mens’.

Veel (hard) werkende mensen wilden eigenlijk steeds minder geld verdienen door louter werken en waren steeds meer bezig met hun inkomen, en zeker hun toekomstig pensioen, aan te vullen met inkomen uit ‘vermogen’. Dat is (spaar)geld, maar bijvoorbeeld ook gebouwen. En daarmee kwamen de banken onder druk te staan om meer geld te investeren (volume) en meer winst te maken (door beleggen en speculeren). En toen kwam internet, de investeringsbubbels en in 1989 werd ook de 1/9 regel (aan deposito’s) losgelaten. Er waren geen grenzen meer aan speculatie, aan het creëren van geld, aan fictieve of toekomstige winsten die alleen bestonden door te gokken op een verlaging of verhoging van een waarde van bijvoorbeeld een aandeel. Al dat geld dat virtueel ontstond, bestond natuurlijk niet in de echte economie. En dus moest de echte economie snel groeien en dat kon alleen door veel, zeer veel leningen uit te schrijven. Dus konden de banken niet meer ‘wachten’ op de deposito’s van spaarders. En dat mechanisme is onderdeel van ‘monetariseren’. Uit het niets werd geld , veel geld , gecreëerd via enkele toetsen op de computer van de bank. De centrale bank moet dit alles ‘beheren en beheersen’.

Omdat de regel van ‘deposito als waarborg’ werd verlaten, werden er staatsgaranties gegeven tot 100.000 euro per spaarder, per bank. Want ondertussen hebben veel banken minder geld in kas dan ze moeten geven aan de spaarders, soms ook minder eigen vermogen dan alle schulden die ze hebben als organisatie. Sommige banken maken ook keer op keer te weinig winst, maar moeten wel het geld van derden terug kunnen geven, soms tegen gegarandeerde voorwaarden, en ook hun werkingskosten betalen. Omdat ze hun inkomsten (als organisatie) vooral uit ‘beleggen’ halen, zijn mislukte beleggingen een bedreiging voor het voortbestaan van de bank.

Om duurzaam bezig te zijn met geld kan je drie dingen doen:

- Duurzaam consumeren , wat zowel betekent minder kopen (aantal keer shoppen, aantal goederen, meer diensten) maar ook meer betalen wanneer je weet dat alle echte kosten in de prijs zitten en ook doorbetaald worden.

- Duurzaam sparen, wat betekent dat jouw bank het personeel goed behandelt, dat je goede dienstverlening krijgt en dat het geld vooral borg staat voor leningen aan bedrijven, organisaties en particulieren die er ‘duurzame dingen’ mee doen. Dat is de filosofie van onder andere Triodos bank. Het is dus ook belangrijk dat de bank ‘voorzichtig’ is in de verhouding tussen ‘deposito’s’ (zichtrekeningen en spaargelden) en ‘leningen’ . En dat het beleggen ook voorzichtig gebeurd en natuurlijk alleen in ethische fondsen. Ook het verschil tussen de inkomsten uit de dienstverlening (krijgen van interest vermindert met uitbetaalde rente en de vergoedingen voor de dienstverlening (bankkosten) en inkomsten uit de winst op investeren en beleggen is belangrijk. We weten immers dat daar gevaar schuilt voor de financiële gezondheid van de bank zelf, als organisatie.

- Duurzaam beleggen. Dat kan je doen op twee manieren. Ofwel stap je in een ‘ethisch fonds’ waarbij een aantal ‘ethische aspecten gegarandeerd zijn’. De bank belegt dan jouw geld, en dat van vele anderen, voor jou en biedt jou verschillende soorten garanties en beloofde opbrengsten. Of je kan nog andere ‘financiële producten’ kopen, zoals pensioensparen of pensioenverzekering. De tweede manier is zelf, rechtstreeks te investeren in projecten of bedrijven. Je kan als particulier geld lenen aan iemand die een onderneming wil starten, de win-win lening, met bepaalde voordelen. Of je kan aandelen kopen in duurzame bedrijven, zoals coöperatieven , bijvoorbeeld Ecopower, Triodos zelf of De Natuurfrituur.

Je kan dus binnen elk ‘type’ duurzaam met geld omgaan. Of je nu eerder een consument bent, een spaarder of een belegger/investeerder, er bestaan altijd duurzame keuzes. Duurzaam geld kan nooit samengaan met ‘winstmaximalisatie’, of het nu steeds goedkoper consumeren is of steeds meer winst halen uit beleggen of investeren. Daarom is het belangrijk dat het uiteindelijk doel is van geld, van jouw geld. Wat wil je met jouw geld bereiken.

En dat brengt ons terug bij de parabel van de talenten. Je kan ‘begraven’ (sparen, behouden) , consumeren ( vluchten, vluchtig met geld omgaan) of ‘inzetten’ (investeren, beleggen, deel zijn van het productie apparaat). Aan jou de keuze…

Geen opmerkingen: